VOORGAAN

 

       

 oorsprong van het verhaal: gesprek

Een man. Hij vindt geen woorden.
Zucht: ”Ik weet niet wat ik hier kom doen.”
Aruna geeft hem even tijd.
Wanneer ze merkt  dat de stilte hem ongemakkelijk wordt, oppert ze:” Wanneer je het niet meer weet, is er altijd iets dat je wel weet.”
Hij schrikt, zwijgt  en geeft dan zijn verlangen prijs.
“Ik zou zo graag mijn eigen centrum hebben.”
“Merk je hoe je tot leven komt als je dit uitspreekt?”
Hij knikt, maar meteen worden zijn ogen terug dof.
“Wil je me vertellen over het centrum dat in jouw verlangen leeft?”
“Ik schaam me ervoor, ik heb niet gestudeerd, heb niets bereikt in mijn leven.”
Aruna vraagt hem haar aan te kijken.
In het heffen van zijn hoofd en het vluchtig oogcontact merkt ze hoe de schaamte even wijkt en meteen weer terugkomt.
“Vertel maar over je centrum.”

En hij vertelt.
Hoe hij bij sjamanen en goeroes is geweest. Altijd maar even. Want altijd was er iets dat het voor hem niet klopte. Te veel grote woorden, de cursussen gingen voorbij aan wat echt in hem leeft, aan waar hij van nature mee verbonden is. Hij heeft voeling met de natuur, de planten en de dieren, het wezen van de dingen maar weet niet hoe hij daarmee moet omgaan. En als hij cursussen volgt, gaan ze voorbij aan de eenvoud en vanzelfsprekendheid die in hem zo eigen is.
Aruna zich stemt zich af op zijn pijn en zijn hoop.
“Waarin wil jij mensen voorgaan?”
Heel zij gezicht klaart op. Voorgaan, dat doet hij als buschauffeur elke dag.  Heelder dagen vertrouwen mensen zich aan hem toe en hij moet zorgen dat ze tijdig en veilig toekomen.
Zijn begeestering raakt haar, Aruna krijgt rillingen over heel haar lijf.
Hij vertelt hoe er nooit incidenten  zijn op zijn bus, hoe de mensen nooit vuiligheid achterlaten. Als hij op zijn bus stapt, is het eerste wat hij doet: de veer van een buizerd op het dashbord steken, dan weet iedereen: dit is Frank zijn bus.
Hij kijkt haar vol aan, vol wilde trots.
“Wat een prachtig werk doe jij.”
De tranen schieten in zijn ogen.
“Daarom kom ik naar u. Ik weet dat gij dat kunt zien.”
“ Als ik het kan zien, dan zijn er nog vele anderen die dat ook kunnen. Je moet de juiste mensen toelaten in je leven.”
“Hoe doe ge dat?”
“Je laten ontroeren en je ontroering delen. Zoek plekken op waar dit kan. Zoals op jouw bus.”

 Hij kijkt haar vol wilde schoonheid aan: ” Jij gaat ook mensen voor, op jou manier, wij zijn gelijken.”
“Fijn dat je je evenwaardig-zijn neemt.”
Haast onmerkbaar doch onmiskenbaar richt deze man zich ook in het fysieke op.