REEBOK IN DE WEI

       
Het is vroeg in de ochtend, Aruna wandelt naar de kudde.

Drie blauwzwarte raven kijken haar onverstoorbaar aan.
Een tinteling trekt door haar lijf, een raaf  kwam deze nacht haar droom binnen.
Eén raaf zit  op een paal van de omheining, één op de grond in de weide, één op de bank.
Ze laat de paarden op de weide en ziet een schedeltje, een zindering in de lucht, de tijd staat even stil.
Even is ze daar, bij het vangen van de prooi. Ze weet rationeel dat het een vos geweest is en toch voel ze de wolf nabij.
Op dit punt komt de schaamte, omdat in de exacte wereld waarschijnlijk  een vos zijn prooi, het reekalf, gevangen heeft en zij de ogen van een wolf op zich voelt.
Die schaamte moet ze altijd even voorbij om dan de beleving gewoon te  laten in wat ze is, zonder ze verder in te vullen.
De raven vliegen op en strijken neer op een tiental meter van haar.
Aruna  bukt zich, bekijkt  de schedel… van een reekalf. Al het vlees is eraf, de hoorns zijn ongelijk in grootte.
De schoonheid van het bot, de stank van verrotting. Dier voedt zich met dier. Ze kijkt verder, vindt de overige botten en vecht tegen de aandrang ze mee te nemen, ook daar zit schaamte op. Wanneer ze de weide verlaat, slaan de raven luid roepend hun vleugels uit, ze  vliegen het bos in.
Aruna keert op haar stappen terug, letterlijk haar schaamte voorbij, en verzamelt de botten: een heupbeen, wervels, een  behaarde poot met pels en hoef…
Relikwieën… van het reekalf, van restanten van de wilde natuur, van diepe zielsverbinding met al wat leeft, van vermogens die we verloren zijn…

Ze ademt deze plek, deze plek ademt haar, even is daar die eenheid, het samenvallen met de omgeving, met al wat is. Weer staat de tijd stil. Daarin kan ze zo diep zichzelf voelen.

Ze neem de botten mee en legt ze op de grafheuvel in het bos.
Op een stukje papier schrijft ze een gedicht, en stopt het in de schedel.
Hier ligt de assen van Joren, haar geliefde.

Reebok, afgekloven in de wei
gisteren ontmoette ik de vos,
zwemmend, aan de rand van het water
ving hij een vis en keek me aan

reebok, afgekloven in de wei
een ruggenwervel
een poot, je hoef nog intact
een borstbeen
her en der verspreid
een rib

ik adem deze plek
deze plek ademt mij
en neem de relikwieën mee
om uit te stinken
op het graf van mijn geliefde

leven tot op het bot

Ze stuurt het verhaal naar haar mentor. Hij antwoordt: “En zo komen de ogen van de wolf weer tot hun recht. Hij is een gids. Net zoals in de Romeinse mythologie Romulus en Remus door een wolf gezoogd werden zo ook hier. De gids kijkt je aan en heeft weet van de diepe zielsverbinding als gids. Ook hier priemen zijn ogen op je. En iets doet jou de relikwieën oprapen…wat een kracht in je om dit gebaar te volgen in al zijn eenvoud. En wel tot op het bot…Volgens mij raakt dit ook aan de zin van jouw bestaan. Jij wilt leven, maar tot op het bot. Voor minder ga je niet…En het maakt je zo schoon.”

Zijn antwoord maakt haar blij, verbindt haar met wie ze in wezen is en geeft haar de moed om de droomwerkelijkheid en de dagelijkse werkelijkheid precies aan te nemen zoals die is.
De raven vliegen moeiteloos van de een naar de andere wereld, in wezen  zijn deze werelden één.