IK BEN EEN STEEN

Oorsprong van het verhaal: droomgesprek, supervisie

Regelmatig komt Elselien bij Aruna op gesprek. Haar zoon is zwaar aan de drugs, en wat ze ook probeert om hem te helpen, het haalt niet uit. Hij wordt steeds agressiever. Hij verdwijnt hoe langer hoe dieper in het drugsmilieus en verbreekt alle contact. Haar pijn is immens.
Vader stort zich al langer op het werk, en verdwijnt als een zombie achter zijn computer

Deze keer komt ze opgewonden toe en vertelt volgende droom:
Ik ben in een stenen vlakte. Alles is grijs, zo grijs dat het duister lijkt, toch is het dag. Dan lig ik op de grond. Ben ik gevallen? Mijn hoofd bloedt. Er komt een grote vogel op mij. Ik kan me niet bewegen. Toch ben ik niet verlamd, ik kan gewoon niet bewegen. Zijn klauwen dringen in mijn lichaam, zijn snavel scheurt stukken vlees uit mijn lijf. Ik zie hoe hij mijn lever opeet. Hij vliegt weg. Ik ben een steen.
Aruna luistert, ze hoeft niets te vragen, de droom maakt zo veel wakker bij de vrouw dat de woorden er als een waterval uitkomen:
“ Al heel mijn leven heb ik nachtmerries vogels die me komen aanvallen. Als kind heb ik een vogeltje zien verdrinken. Ik was zo geschokt door de doodsstrijd van het diertje dat ik het niet dierf aanraken. Ik had het kunnen redden.
En nu, nu ik mijn zoon verlies aan de drugs en het criminele drugsmilieu krijg ik deze droom.”
Na de woordenvloed wordt het heel, heel stil.

Aruna laat die stilte even doorwerken en vraagt dan:
“Ben je nog verbonden met de woorden ‘ik ben een steen’?”
De vrouw knikt haast onmerkbaar.
“ ‘Ik ben een steen’ geeft me een bijzondere kracht, alsof ik in contact staat met een oeroude, woordeloze wijsheid die me de kracht heeft gegeven de strijd om mijn zoon te redden los te laten… om aan te nemen wat is. Het is zijn leven. Ik kan hem nu laten gaan zonder meegesleurd te worden in gevoelens en verlangens… Als steen laat ik zijn agressie niet meer binnenkomen. En toch ben ik aanwezig. En als ik kapot geslagen wordt dan ben ik gewoon meer kleine steentjes, of steengruis.”

“De grote vogel?”
“Ik weet niet hoe ik naar hem moet kijken. Het brengt me bij het vogeltje dat ik liet verdrinken. Het is alsof de grote vogel me loutert. Ik kan het niet uitleggen. Hij bevrijdt me van de menselijke gevoelsstromen, brengt me bij mijn essentie…ik heb er geen woorden voor…”
“Het hoort bij de kracht van droombeelden dat ze het onzegbare tot leven brengen.”
“Dank je wel Aruna…dank je wel voor de weg die ik bij jou mocht gaan. Nu ik met mijn steen-zijn verbonden ben, kan ik verder gaan.”
Uit respect voor de weg die deze vrouw gegaan is, buigt Aruna het hoofd.

Bij de stenenkring rond de berk mijmert Aruna nog na:
“In het verstenen is heel de gevoelsstroom uit haar weggetrokken. Deze vrouw heeft een pure vorm van zijn ontdekt.”
Ze herinnert zich de cursus embryologie van haar oude professor die daarin de mineraal of steenfase ven het embryo beschrijft, dan de plantfase, dan de dierfase en dan de mensfase en de wijsheid die we uit de verschillende zijnsvormen kunnen putten. Ze gaat Elselien vragen of ze haar droom mag vertellen in haar opleiding.