GOUDIEP
April, de jonge iep toont zijn goudgele kleur, een zuil van warm licht.
Aruna koestert zich aan de boom en nodigt een jonge vrouw uit om bij haar te komen zitten.
De vrouw is heel in zichzelf besloten. Ze wil een droom vertellen, maar heeft slechts een impressie van de droom. Een impressie van lopen, vluchten, niet weten waar naar toe, verloren zijn…
Aruna maakt haar attent op de gouden bladeren.
De droomster heeft er geen oog voor.
“In uw droom zijt ge aan het lopen, vluchten, ge weet niet waar naartoe…”
De vrouw reageert nauwelijks.
Aruna vraagt haar om te gaan staan.
Wat onwillig staat ze recht.
“Kijk eens naar de goudgele bladeren, ze verspreiden een wonderlijke gloed.”
De vrouw is niet ontvankelijk voor de boom.
De iep heeft twee takken die zich spreiden, Aruna gaat bij de bladeren-zuil staan en volgt met haar armen het gebaar van de gouden takken.
“Kijk hoe de boom zijn takken spreidt.”
De vrouw kijkt haar onwennig aan.
“Kom hier op mijn plek staan, en volg met uw armen de beweging van de boom.”
Ondanks haar argwaan gaat de vrouw tussen de gespreide takken staan en spreidt haar armen.
In dit gebaar merkt Aruna hoe er iets van ontspanning komt in haar gezicht.
“Kunt ge ‘t voelen? Hoe de boom u ontvangt… voelt ge al het goud dat u gegeven wordt?”
De jonge vrouw glimlacht nu, het goud komt binnen.
“Kan ge voelen hoe ook gij in dit gebaar geeft en ontvangt?”
De vrouw staat daar met gespreide armen in die gouden gloed.
“In de droom ben je aan het lopen, ge vlucht, voelt u verloren…”
“… bij deze boom kan ik thuis komen.”
“En hoe meer ge weet hebt van thuis komen, hoe minder ge moet vluchten.”
Ze glimlacht.
“Dank u wel om thuis te komen bij deze boom, en wie weet ook bij mij, op deze plek.”
De ogen van de jonge vrouw worden vochtig.
“En wie weet leert ge zo ook thuis komen in uw eigen leven, ontdek ge uw wortels bij de mensen die u het leven gegeven hebben, wat ook uw geschiedenis met hen is.”
Die jonge vrouw knikt.
Aruna is blij dat ze ontvangen wordt.
Een boom blijft staan, een mens kan heel ver weg gaan en dan weer terugkeren.
“Ik kom terug.”
“Welkom met uw verhaal.”
“Ja, ik kom terug met mijn verhaal.”
Schichtig verdwijnt ze tussen de bomen.
Ze komt terug.