DE OOIEVAAR

 

       

oorsprong van het verhaal: relatiedag

Met zes koppels zijn ze, vier mannen, acht vrouwen.

Een vrouw vertelt dat ze zo graag een kindje wil. Negenendertig is ze nu.
Haar moeder overstelpte haar met zwaarbeladen verhalen over de  mannen in haar leven. Als kind heeft ze daar erg onder geleden.
Het heeft haar relatieleven sterk beïnvloed, ze is lang bewust alleen gebleven. Tot ze haar man leerde kennen, toen ging haar hart open.
Haar man is vijftig, heeft al een dochter uit een eerder huwelijk. Voor hem hoeft het nog een kind niet meer.
De vrouw brengt een droom in.

Ik ben in een mij onbekende kamer, toch voelt het als thuis.
Ik wieg mijn zoontje in mijn armen, hij huilt. Na een tijdje leg ik hem in zijn bedje. Ik neem een speeltje om hem te sussen. Hoewel het een babybedje is, ga ik bij hem liggen en merk dat het bed groter en groter wordt. Zo kan ik helemaal bij mijn zoontje zijn, hij is nu rustig. Plots staat er een kamerhoge totem, roestbruin hout, met een opening die wit en rood omrand is. De totem zingt en vertelt verhalen.

De droom maakt haar heel blij, en roept haar tranen: “Ook mijn moeder raadt me af om kinderen te krijgen: je komt er toch alleen mee staan en dat is zwaar.”

Eén van de deelnemende vrouwen gaat spontaan als steun achter haar zitten. De andere vrouwen volgen, samen vormen ze nu een halve cirkel rond haar.
Een man gaat staan en zingt het lied ‘van de totem’, twee andere mannen komen bij hem staan en zingen mee.
De man van de droomster kijkt aanvankelijk stug voor zich uit. Aruna vraagt hem of hij aan zijn vrouw haar droom wil vertellen.
De stugheid gaat over in weigering… en dan toch…

“Je bent in een jouw onbekende kamer die toch als thuis voelt. Je wiegt een huilend kindje, legt hem in zijn bedje en probeert hem te sussen. Je gaat bij hem liggen, het bed wordt groter. De baby wordt rustig. Er is een zingende totem die verhalen vertelt.”
Hij krijgt een krop in de keel.
De totemmannen zingen.
De vrouwen gaan nu allemaal staan. Zijn vrouw doet een stap naar voor, haar man spreidt zijn armen, zij laat zich omhelzen.

Ongelooflijk maar waar: buiten zwemt een ooievaar, komt aan land en wandelt rond de vijver.
Aruna heeft doorheen de jaren al vaak ooievaars zien overvliegen, maar nog nooit één zwemmend of op wandel rond de vijver.
Ontroering vult de ruimte.

Het deelnemende koppel vrouwen vat nu moed om hun thema in te brengen. Ook zij willen elk graag een kindje, samen zwanger zijn, van hetzelfde donorzaad.
Onzeker en vrank kijken ze de kring rond: de aanvraagprocedure  in het fertiliteitscentrum is al gestart.
“Waar zijn jullie bang voor?”
Voor het oordeel van de mensen, voor hun eigen innerlijke oordeel over het bewust een kind zonder vader op de wereld zetten.
En toch… het hele proces van zwanger worden, kindje dragen, baren, zogen… het roept en is mogelijk in deze tijd.
Aruna vraagt hen om een representant voor hun vader op te stellen. Vaders zijn belangrijk.
Ze ademen het beeld van hun vader in.
Representanten voor hun moeders komen erbij staan.
Ze geeft de twee vrouwen tijd om ook dit beeld van vader en moeder in te ademen.
Eén van hen heeft het moeilijk, er was zoveel ruzie tussen haar ouders. De representanten voor haar beide ouders, betuigen hun spijt voor de vele ruzies, en beklemtonen: “Onze ruzies sluiten de liefde niet uit.”
Aruna geef de vrouw tijd om door de ruzies van haar ouders heen te buigen en de liefde tussen hen toe te laten.
Dan vraagt Aruna een man als representant voor een zaaddonor.
Hij zegt: “Ik ben de schenker van het zaad. Niet de vader van jullie kind.”
De vrouwen danken hem voor het geschenk.
De totemman gaat achter hem staan: ik vertegenwoordig de voorvaderen van deze schenker.
De twee vrouwen buigen voor deze man en zijn voorvaders.
Een gewijde stilte vult de ruimte.

De ooievaar is hoog in een boom gevlogen en kijkt roerloos uit over het water.

De volgende dag hoort Aruna hem klepperen op zijn nest, er is een vrouwtje in de buurt.
Wat had ze zelf graag een kindje gebaard. Ze voelt haar moemoe dicht bij zich en ze heeft vrede met het gemis … is blij voor deze twee vrouwen…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE OOIEVAAR

 

       

oorsprong van het verhaal: zweethut

HET LIED VAN ROZEMIEKE

Aruna is meter van Rozemieke, net vijf jaar geworden. Ze komt een dagje logeren. Ze willen ijsroom maken, braambessenijs, want er komen vrienden op bezoek.
De tuin staat vol heerlijke bramen en al snel hebben ze paarse mondjes en handen.
Rozemieke wast al zingend de bramen : ‘Hmmm… ik mag de braambessen wassen…en straks komen de mensen… en dan zullen ze vragen hoe komt het dat die ijsroom zo lekker is…hmmm …en dan zal meter zeggen omdat die ruikt naar Rozemiekes handjes…want mijn handjes ruiken zo lekker… en dan gaan ze zeggen ‘dit is de lekkerste ijsroom die we al gegeten hebben …’

Aruna  zingt mee … hmmm … lieve mensen … hier lekker bramenijs … ruik, hoe heerlijk hmmm … hoe zou dat komen? …  het kleine meisje glundert … hij ruikt naar mijn handjes …

Een half jaar later is het lentezweethut. Ze vieren het begin van de lente, in het levenswiel de plek van het oosten, waar de zon opkomt, de plek van geboorte …
Aruna vertelt over Rozemiekes lied.
En niet alleen Rozemieke, elk pasgeboren boeleke ruikt heerlijk. Het is de kunst om met je eigen heerlijkheid in verbinding te blijven en telkens opnieuw een manier te vinden om die te leven.
Een man brengt in dat zoiets makkelijk is als je een goede thuis hebt gehad, maar als je zoveel meegemaakt heb als hij, dan kan je daar niet meer bij.
Aruna vertelt hoe Rozemieke als foetus zwaar ziek was, ternauwernood aan de dood ontsnapt is, heel magertjes is geboren in een gebroken gezin vol pijn en verdriet en lange tijd niet wilde eten … en haar handjes ruiken heerlijk…
Dan wendt ze zich expliciet tot de man: “Als je je niet kan verbinden met je eigen zaligheid, luister dan naar  het lied van Rozemieke. Ontvang het als een druppeltje medicijn en weet dat jij als baby heerlijk geurde, wat er ook in jou leven gebeurt  of gebeurd is,  .

De mensen wandelen rond de vijver, Rozemiekes lied wandelt mee.Het  is verrassend eenvoudig wat het lied  hen aan heerlijkheid  brengt: hoe ze al sinds hun kindertijd verbonden zijn met bloemen, of vlinders achterna liepen, of als kind al gefascineerd waren door vliegtuigen en van hoge luchten en verre landen droomden, of hoog in de bomen mee wiegden met de wind, of met hun handen pijn konden verzachten, of de geur van de zee met zich meedragen… en hoe ze al die heerlijkheid meer plek willen geven in hun leven, opnieuw willen laten geboren worden.

Verbonden met hun heerijkheid lopen ze het levenswiel en vieren de lente, de geboorte van nieuw leven in de zweethut.