AFRIKAANSE HUT

       

oorsprong van het verhaal: opleiding droomgids

Tijdens de opleiding tot droomgids vertelt een vrouw haar droom:

‘Ik wandel door een dorp.
Het is mij onbekend én voelt vertrouwd aan.
Ik heb dorst en stap een lemen hut met rond dak binnen.
Ik roep een groet in een taal die ik eigenlijk niet spreek en toch bij mij hoort.
Er is niemand. Ik wakker het vuur aan en zet een pot thee.
Ik hoor Afrikaanse mannen praten, buiten.
Verbitterd vertellen ze over racisme, ondergane vernederingen, wraakgevoelens…
Eén van hen komt naar binnen. Hij verontschuldigt zich voor hen: zo los je onrecht niet op.
Ik zeg dat ik dorst had en een potje thee heb gezet.
Hij neemt me mee naar een speciale kamer om thee te drinken. Dat is vreemd want eigenlijk is er maar één kamer. Er staat een ebbenhouten, kunstig gesculptuurde lijkentafel. Teder en vol respect volgt hij met zijn hand de sculptuur.
Hij wijst me naar een kleinere, mooie lijkentafel. Daar zullen we theedrinken. En plots weet ik dat hij mijn oude, wijze leermeester is.’

Het wordt stil in de ruimte, enkel het flakkeren van het vuur in de haard.
Aruna is geraakt door de ongedwongenheid van deze vrouw. Zo maar een onbekend huizeke binnen wandelen en een potteke thee zetten… wat houdt ze van deze vrouw die deuren van gastvrijheid opent. Ze glimlacht.
De vrouw glimlacht terug.
“De lijkentafel?”
“Die is van mijn zoon. Hij is in Afrika geboren. Wij zijn moeten vluchten voor de genocide Ruanda, terug naar België. Hier is hij ziek geworden en na jaren gestorven.”
Het verdriet is tastbaar, te groot voor woorden.
En toch heeft het ook woorden nodig.
Verhalen moeten verteld worden om het leven te eren, ons te verbinden met de kracht van  het grote mysterie.
Aruna vraagt haar de droom nog eens te vertellen, haar zoon is nu aanwezig in de droom.
Door hem is Ruanda niet alleen haar gastland, het is ook haar thuisland geworden.
Ze wil zo graag nog één keer terug, met haar jongste zoon, zijn broer. Ze heeft er niet de financiële middelen voor.
Dan kijkt ze Aruna met een brede glimlach aan. “Ik heb Rwandese buren.”
Deze mensen brengen haar zoveel leven, zoveel warmte, zoveel gastvrijheid.
En tegelijkertijd is er de heimwee en het verlangen om in levende lijve de wijze, Afrikaanse man te ontmoeten.
De vrouw schildert, maakt Afrikaanse sierraden, zingt hun liederen in een poging met hem contact te maken en toch lijkt het of de echte wijsheid haar ontsnapt.
Door haar hart te openen voor deze vrouw, vindt Aruna de juiste woorden: “Jouw wijsheid ligt in de ongedwongenheid, de ongegeneerdheid waarmee je de hut binnenstapt en een kopje thee zet, de vanzelfsprekendheid waarmee je de lijkentafel verbindt met je overleden zoon, de vriendschap die je aangaat met je Rwandese buren… zo geef jij veel aan de wereld.”
De vrouw haar ogen glinsteren, heel haar lijf beaamt het en in dit beamen verbindt ze zich met haar wijsheid.
Het verwondert Aruna telkens opnieuw, hoe zichtbaar heel het lijf knikt en zich overgeeft als ze de juiste snaar weet te raken.
Wat heeft ze een mooi werk.

Wanneer ze haar mentor het verhaal verteld, is ze blij dat ook hij  geraakt is door de schoonheid van deze vrouw. Hij schrijft haar: “Geweldig. Ik word er erg door geraakt. Geen grootse “projecten” heeft zij aan de wereld te geven. Allen haar wijsheid. Haar ongedwongenheid is haar warmte en het lef om te volgen wat haar hart haar ingeeft. Wat een schone vrouw, getekend door het leven en zo glinsterend van leven…”